donderdag 26 augustus 2010

Lichthinder onder het Activiteitenbesluit

In het kader hiervan verwijs ik naar de antwoorden die op internet zijn te vinden van het VNG en Infomil, maar zeker ook naar hoofdstuk 5 van het Handboek licht/donker van IPO. Hierin is heel duidelijk aangegeven hoe de Wet milieubeheer het thema lichthinder regelt. Het handboek vind je hier.

Vraag 
Hoe kan lichthinder of de bescherming van het donkere landschap worden gereguleerd onder het Activiteitenbesluit?

Zowel op de site van Infomil als op de site van VNG is een antwoord te vinden.

Antwoord infomil
Lichthinder en de bescherming van het donkere landschap kunnen gereguleerd worden op grond van de zorgplicht.

Lichthinder
Onder de zorgplicht met betrekking tot lichthinder valt het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, tot een aanvaardbaar niveau beperken van hinderlijke lichtverschijnselen voor omwonenden als gevolg van lichtinstallaties, toestellen, windturbines, gebouwen of werkzaamheden. Verlichting kan voor omwonenden hinder veroorzaken.

Verlichting kan voor omwonenden hinder veroorzaken. Vaak wordt overlast veroorzaakt door schijnwerpers die zijn geplaatst als inbraakpreventie of door lichtbakken voor reclamedoeleinden. Door schijnwerpers of armaturen zorgvuldig af te stellen en te richten kunnen klachten veelal worden verholpen. Naast de intensiteit van directe en indirecte lichtinstraling kan er ook door knipperen, flikkeren of kleur hinder door verlichting ontstaan.

Gezien het feit dat lichthinder een zeer locatiegebonden probleem is, vraagt dit om lokaal maatwerk. In de praktijk blijkt dit ook goed te werken. Knelpunten worden over het algemeen in goed overleg tussen bevoegd gezag en inrichting opgelost. Voor de vaststelling of er sprake is van hinder is geen universele definitie van het begrip «lichthinder» beschikbaar. Wel kunnen de «Algemene Richtlijnen betreffende lichthinder» van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) als uitgangspunt worden gehanteerd.

In de uitspraak ABRvS 200404986/1, d.d. 9 februari 2005, heeft de Afdeling positief geoordeeld over door het bevoegd gezag middels nadere eis op basis van voorschrift 4.5.1 van het Besluit HSR opgelegde normen voor de verticale verlichtingssterkte en de lichtsterkte bij de dichtstbij gelegen woonbebouwing. Vervolgens zijn er voorzieningen opgelegd die nodig zijn om aan de gestelde normen te voldoen. Bij het opleggen van deze nadere eis heeft het bevoegd gezag zich gebaseerd op de "Algemene richtlijn betreffende lichthinder" van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV).

Lichthinder kan ook worden beperkt door een gebruiksafspraak tussen de gehinderden en de gebruiker van de installatie. Het bevoegd gezag kan zo nodig bij maatwerkvoorschrift een gebruiksafspraak tussen de gehinderden en de gebruiker van de installatie vastleggen.

Bij de activiteit "het bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport" is in artikel 4.113 een voorschrift opgenomen m.b.t. de tijden waarop verlichting ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen dient te zijn uitgeschakeld. Met dit voorschrift is voor deze activiteit het aspect uitschakelen van de sportverlichting uitputtend geregeld. Dit betekent onder meer dat het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift geen andere tijden kan opleggen waarop de verlichting uitgeschakeld moet zijn.

Wel blijft de zorgplicht van toepassing op de wijze waarop de verlichting wordt uitgevoerd, omdat omtrent dat aspect het besluit geen voorschriften stelt.

Windturbines kunnen slagschaduwen en schittering veroorzaken. Door de juiste coating, frequentie en zo nodig stilstandvoorzieningen kan dit voorkomen of in elk geval beperkt worden tot een aanvaardbaar niveau.

Bescherming van het donkere landschap
Onder de zorgplicht valt eveneens het beschermen van de duisternis en het donkere landschap in door het bevoegd gezag aangewezen gebieden. Indien er een dergelijke beleidsregel, verordening of bestemmingsplan van rijk, provincie of gemeente bestaat, kan het bevoegd gezag door middel van een maatwerkvoorschrift maatregelen of voorzieningen opleggen om de duisternis en het donkere landschap te beschermen. Ook in dit geval kunnen de bovengenoemde NSVV richtlijnen worden gebruikt als richtsnoer.

In de Wet milieubeheer wordt onder de gevolgen voor het milieu onder andere gevolgen voor het fysieke milieu gezien vanuit het belang van de bescherming van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden verstaan (art. 1.1 lid 2 Wm). De Wm heeft dus ook de bescherming van de duisternis en het donkere landschap tot doel. Het bevoegd gezag kan op basis van de zorgplicht van artikel 2.1 een maatwerkvoorschrift stellen met betrekking tot de te treffen maatregelen of voorzieningen ter bescherming van de duisternis en het donkere landschap, indien de inrichting is gelegen in een gebied waarvoor in een beleidsregel, verordening of een bestemmingsplan eisen ten aanzien van de bescherming van de duisternis of het donkere landschap zijn vastgesteld. Er bestaat overigens geen meet- en onderzoeksverplichting voor de drijver van de inrichting.

Antwoord VNG
Artikel 2.1 Activiteitenbesluit, tweede lid, onder h en q geeft hier handvatten voor. · Onderdeel h geeft aan dat: Een drijver van een inrichting de zorgplicht heeft voor het voorkomen, dan wel zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaarbaar niveau te beperken, van lichthinder. · Onderdeel q geeft aan dat: Het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft tot het beschermen van de duisternis en het donkere landschap in door bevoegd gezag aangewezen gebieden. Hoe ga ik hier mee om als gemeente? Indien er hinder is vanwege licht door een inrichting, dan kan een gemeente op basis van artikel 2.1, tweede lid, onderdeel h hier tegen optreden. Hiertoe kan de gemeente een maatwerkvoorschrift vaststellen (voor zover dit aspect niet elders in het besluit uitputtend is geregeld, zie artikel 2.1, derde lid) . Een voorbeeld van een onderdeel dat uitputtend is geregeld zijn de tijdstippen waarop de verlichting bij sportvelden uitgeschakeld zijn. Lid h van artikel 2.1 is meer toegespitst op hinder die kan worden ervaren door omwonenden. Dit zal dus meer in stedelijke gebieden voorkomen. Indien een gemeente de donkerte van het landschap als geheel wil beschermen, dan kan men onderdeel q van arikel 2.1, tweede lid, Activiteitenbesluit toepassen. Dit zal meer het geval zijn in landelijke gebieden waar wellicht geen direct omwonenden zijn die hinder ondervinden van de lichtbronnen, maar waar wel een wens is om een donker landschap te beschermen. In onderdeel q staat beschreven dat het bevoegd gezag hiertoe wel eerst gebieden aan moet wijzen. Het bevoegd gezag is in het Activiteitenbesluit gedefinieerd als het College van b & w. De toelichting van het Activiteitenbesluit geeft als mogelijke wijze om een gebied aan te wijzen een beleidsregel, een verordening, of een bestemmingsplan aan. In overleg met het ministerie van VROM raden wij aan om hiervoor gebruik te maken van een beleidsregel. Een verordening (zoals de APV) en een bestemmingsplan worden immers door de gemeenteraad vastgesteld, waarmee wordt gekozen door een ander bevoegd gezag dan is bedoeld in onderdeel q van artikel 2.1, tweede lid. Een beleidsregel kan zowel door een gemeenteraad als wel door het college van b & w worden vastgesteld. Wij raden aan om dit te laten vaststellen door het college, om te kunnen voldoen aan de eisen van onderdeel q met betrekking tot het bevoegd gezag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten