dinsdag 2 november 2010

Jurisprudentie lichthinder

Hieronder zijn 4 uitspraken van de Raad van State weergegeven die betrekking hebben op lichthinder. De eerste zaak (van 11-9-2010) gaat over de lichthinder van een tankstation waarbij de richtlijnen van de NSVV als toetsingskader zijn gehanteerd.

De tweede case (23-6-2010) behandelt het bezwaar van omwonenden tegen een bestemmingsplan dat bedrijvigheid toestaat. Hieruit is te concluderen dat bij het vaststellen van het plan geen gedetailleerd lichthinder onderzoek nodig was, omdat het aspect lichthinder bij de vergunningverlening aan de orde komt.

In de zaak van 9-6-2010 in verband met de vergunning voor een kartbaan, houden de bezwaren van de appelanten met betrekking tot lichthinder voor de natuur geen stand. De RvS acht het voldoende bewezen uit het natuuronderzoek dat geen negatieve gevolgen vanwege licht op de flora en fauna is te verwachten door de hoge beplanting.

De laatste zaak van 18 november 2009 gaat over het opstellen van maatwerkvoorschriften voor een tennisvereniging. De rechter vindt dat de maatwerkvoorschriften, die zijn gebaseeerd op de richtlijnen van het NSVV, voldoende bescherming bieden tegen lichthinder. Deze normen gelden op de gevel en niet in de tuin. Bij gebruikmaking van de uitzonderingsregel op het voorschrift uit het Activiteitenbesluit dat de lichtinstallaties na 23.00 uur uit moeten zijn, is het niet nodig voorschriften op te stellen voor deze incidentele dagen.

Hieronder zijn de relevante passages uit de uitspraken vermeld.

zaaknummer: 201000896/1/M1
datum van uitspraak: woensdag 11 augustus 2010
tegen: het college van B&W van Appingedam

Hieronder de relevante passages uit de uitspraak.

Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] om met toepassing van artikel 2.1, derde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften te stellen voor het Texaco-tankstation, gelegen aan de Farmsumerweg 60-62 te Appingedam, afgewezen.

2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voorkomt degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder h, van dit artikel wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid mede verstaan het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder.

Ingevolge het derde lid van dit artikel kan het bevoegd gezag met betrekking tot de verplichting bedoeld in het eerste lid maatwerkvoorschriften stellen voor zover het desbetreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden dat de door de inrichting te verrichten activiteiten worden beschreven alsmede dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.

Ingevolge artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder beleidsregel verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene maatregel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

2.2. Het betoog van [appellant] komt erop neer dat het college ten onrechte heeft geweigerd maatwerkvoorschriften te stellen ter voorkoming van lichthinder. Volgens [appellant] moet de exploitant van de inrichting worden verplicht de lichtbakken met de Texaco-belettering van de zijgevel naar de voorgevel van het tankstation te verplaatsen en de zogeheten redlining aan de gehele zijgevel uit te schakelen. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat de lichtbakken en de redlining een rood lichtschijnsel in zijn woning veroorzaken. Voorts zou naar het oordeel van [appellant] in een maatwerkvoorschrift moeten worden bepaald dat metingen worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.

2.2.1. Het college is van oordeel dat geen grond bestaat voor het stellen van maatwerkvoorschriften. Het college voert hiertoe onder meer aan dat wordt voldaan aan de norm voor de verlichtingssterkte op de gevel, zoals beschreven in de Algemene richtlijn betreffende lichthinder, Deel 4 Reclameverlichting van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (hierna: de Richtlijn). Het college wijst er tevens op dat het met de exploitant van het tankstation afspraken heeft gemaakt om de lichthinder te beperken. Daarbij is overeengekomen dat de openingstijden van het tankstation op werkdagen in de ochtend met een uur worden verminderd en dat de boeiboordverlichting op de zijgevel van het tankstation, ter hoogte van de woning van [appellant], gedeeltelijk wordt uitgeschakeld.

2.2.2. Het college heeft bij de beoordeling de Richtlijn als toetsingskader gehanteerd. In de Richtlijn worden grenswaarden aanbevolen voor de lichtemissie van een verlichtingsinstallatie voor reclamedoeleinden ter voorkoming van lichthinder voor omwonenden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in vier soorten omgevingzones, te weten "E1 natuurgebied", "E2 landelijk gebied", "E3 stedelijk gebied" en "E4 stadscentrum/industriegebied". Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college ter beoordeling van de vraag of maatwerkvoorschriften dienden te worden gesteld in redelijkheid mogen aansluiten bij de Richtlijn. De woning van [appellant] is gelegen aan een drukke doorgaande weg en in de directe omgeving van bedrijven en woningen. De omgeving van het tankstation houdt volgens het college het midden tussen de omgevingszones "E3 stedelijk gebied" en "E4 stadscentrum/industriegebied". De Afdeling acht dit geen onjuiste beoordeling.

2.2.3. Voor de omgevingszones E3 en E4 wordt in tabel 1 van de Richtlijn, voor zover van belang, een grenswaarde genoemd van onderscheidenlijk 10 lux en 25 lux voor de verlichtingssterkte op de gevel. In opdracht van het college is op 22 september 2009 in de avondperiode op de gevel van de woning van [appellant] een indicatieve meting verricht. De gemeten waarden lagen tussen 5 lux en 10 lux. Deze waarden liggen onder de laagste van voornoemde grenswaarden uit de Richtlijn van 10 lux. Gelet hierop bestond voor het college in het licht van het door hem gehanteerde toetsingskader geen aanleiding om maatwerkvoorschriften te stellen.

[appellant] heeft met de enkele stelling dat in zijn woonkamer in de avond een rood lichtschijnsel optreedt, niet aannemelijk gemaakt dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college, gelet op artikel 4:84 van de Awb, gehouden was om in afwijking van het door hem gehanteerde toetsingskader maatwerkvoorschriften te stellen.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het college in redelijkheid het verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen, kunnen afwijzen.

zaaknummer: 200903855/1/R2
datum van uitspraak: woensdag 23 juni 2010
tegen: de raad van de gemeente Nijkerk

Hieronder de relevante passages uit de uitspraak. 

Bij besluit van 26 maart 2009, nummer 2009-020, heeft de raad van de gemeente Nijkerk (hierna: de raad) het bestemmingsplan "De Flier, milieustraat, wijkpost en transportbedrijf  2009" (hierna: het plan) vastgesteld.

2.12. [appellant] en anderen betogen voorts dat sprake zal zijn van visuele hinder en horizonvervuiling door de komst van het bedrijventerrein. Zij stellen dat het uitzicht en woongenot en het karakter van de omgeving worden aangetast door de bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Zij stellen dat de toegestane bouwhoogte van onder meer de toegestane verlichting en kleinschalige windenergievoorziening te hoog is en niet in de omgeving past. Bovendien zullen de in te plannen lichtmasten leiden tot onaanvaardbare lichthinder. Voorts betogen zij dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar lichthinder. Ook de eventuele mogelijkheid van reclameuitingen achten [appellant] en anderen niet wenselijk.

2.12.1. De woningen van [appellant] en anderen staan ten zuiden, ten westen en ten noorden van het plangebied. De woningen staan op een afstand van 150 meter of meer van de grens van het plangebied. Ingevolge artikel 3.2 mogen op de gronden bestemd voor Bedrijven gebouwen maximaal 12 meter, lichtmasten maximaal 15 meter en erfafscheidingen en overige andere bouwwerken maximaal 5 meter hoog worden. In dit artikel is ook bepaald dat het bebouwingspercentage van het bouwterrein maximaal 60% bedraagt. Ingevolge artikelen 4.2 en 5.2 mogen op de gronden bestemd voor Groenvoorzieningen en Verkeersgebied de bouwwerken ten dienste van deze bestemmingen onderscheidenlijk 5 en 10 meter hoog worden. Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de gronden bestemd voor groenvoorzieningen mede bestemd voor groenstroken waaronder een aarden wal.

Ingevolge artikel 3.4, aanhef en onder b, van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de voorschriften in artikel 3 nadere eisen te stellen, mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad. Deze nadere eisen hebben onder meer betrekking op de situering van terreinverlichting en andere lichtuitstralende elementen teneinde hinderlijke lichtuitstraling c.q. negatieve beïnvloeding van de verkeersveiligheid en van mens en dier te voorkomen.


Ingevolge artikel 8, aanhef en onder d, van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten aanzien van andere bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 5 meter bedraagt.

2.12.5. Wat de lichthinder betreft, wordt overwogen dat op de gronden met de bestemming "Bedrijven" lichtmasten zijn toegestaan. Gezien de omgeving van het plangebied en de toegestane hoogte van 15 meter hebben [appellant] en anderen aannemelijk gemaakt dat deze lichtmasten lichthinder kunnen veroorzaken. Gezien het bepaalde in artikel 3.4, aanhef en onder b, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen om hinder bij de woningen van [appellant] te voorkomen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat lichthinder voldoende kan worden beperkt dan wel kan worden vorkomen, zonder daarnaar nader onderzoek te laten verrichten.

Over de reclame-uitingen wordt overwogen dat deze door middel van een ontheffing mogelijk kunnen worden gemaakt. Gezien de afschermende werking van de voorziene groenvoorzieningen op het bedrijventerrein, de afstand van de woningen tot het bedrijventerrein en de in de ontheffingsmogelijkheid opgenomen maximale toegestane hoogte van 5 meter van deze bouwwerken heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toestaan van reclame-uitingen niet zal leiden tot ernstige hinder voor de omgeving. Voor zover ontheffing wordt verleend voor bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen kan een belanghebbende in het concrete geval hiertegen opkomen.


zaaknummer: 200903089/1/M1
datum van uitspraak: woensdag 9 juni 2010
tegen: het college van gedeputeerde staten van Gelderland

Hieronder de relevante passages uit de uitspraak.

Bij besluit van 18 maart 2009 heeft het college aan Karting Eefde een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting omvattende een kartingcircuit, wasplaats, werkplaats, horeca, kinderspeelplaats en kinderquadbaan (ongemotoriseerd), adventureparcours en een uitkijktoren op het adres Elzerdijk 44 te Eefde, gemeente Lochem. Dit besluit is op 26 maart 2009 ter inzage gelegd.

Lichthinder
2.25. TegenGas, de Stichting Vrienden en Gmf vrezen voor lichthinder ten gevolge van de vergunde activiteiten. Volgens de Stichting Vrienden leidt het gebruik van verlichting rond het circuit en elders in de inrichting tot verstoring van verschillende diersoorten. Volgens Gmf is de mogelijke verstoring van fauna door verlichting ten onrechte niet onderzocht.

2.25.1. Het college betoogt dat de verlichting binnen de inrichting niet leidt tot verstoring van de fauna in de omgeving. In dat verband brengt het college onder meer naar voren dat het gebruik van de verlichting rond het circuit slechts is aangevraagd tot 21.00 uur en dat de hoogte van de lichtmasten en van de omliggende beplanting zodanig is, dat er geen directe uitstraling van verlichting naar de omgeving zal plaatsvinden. Het college verwijst daarbij tevens naar het natuuronderzoek dat bij de aanvraag is gevoegd. Daarnaast wijst het college op vergunningvoorschrift 1.7.

2.25.2. In voorschrift 1.7 is bepaald dat de verlichting van gebouwen en open terrein van de inrichting zodanig moet zijn uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- en slaapvertrekken, in gevels of daken van niet tot de inrichting horende woningen wordt voorkomen. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit voorschrift een toereikende bescherming biedt tegen hinder door directe lichtinstraling bij woningen van derden.

Ten aanzien van de gevolgen van het gebruik van verlichting voor de fauna overweegt de Afdeling dat volgens het natuuronderzoek de lichtmasten rond het circuit lager zijn dan de omliggende beplanting en er daarom geen directe lichtuitstraling is naar de omgeving. Buiten het circuit is daarvan volgens het onderzoek geen lichthinder te verwachten. Daarnaast zijn volgens dit onderzoek geen negatieve effecten te verwachten voor beschermde diersoorten die op het circuit zelf voorkomen, onder meer omdat de verlichting uiterlijk tot 21.00 uur gebruikt wordt en gedurende een deel van het jaar daarom weinig of geen verlichting wordt gebruikt. Mede gezien hetgeen hierover in het deskundigenbericht is vermeld, ziet de Afdeling geen grond om in zoverre aan de juistheid van het natuuronderzoek te twijfelen. Voorts is op grond van hetgeen de Stichting Vrienden en Gmf hierover naar voren hebben gebracht niet aannemelijk geworden dat het gebruik van verlichting elders in de inrichting negatieve gevolgen zal hebben voor de fauna. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet hoeft te worden gevreesd voor verstoring van fauna door het vergunde gebruik van verlichting binnen de inrichting.

Deze beroepsgronden falen.


zaaknummer: 200901088/1/M1
datum van uitspraak: woensdag 18 november 2009
tegen: het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland

Hieronder de relevante passages uit de uitspraak.

Bij besluit van 24 december 2008 heeft het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland (hierna: het dagelijks bestuur) maatwerkvoorschriften gesteld voor de inrichting van de Hazerwoudse Tennis Club aan de Ten Katestraat 34 te Hazerswoude-Rijndijk.

2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) voorkomt degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder h, van dit artikel wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid verstaan het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan het bevoegd gezag met betrekking tot de verplichting bedoeld in het eerste lid maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden dat de door de inrichting te verrichten activiteiten worden beschreven alsmede dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt. Ingevolge artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht uitgeschakeld:
a. tussen 23.00 uur en 07.00 uur; en
b. indien er geen sport beoefend wordt noch onderhoud plaatsvindt.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met:
a. de viering van festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;
b. de viering van andere festiviteiten die plaatsvinden in de inrichting, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar;
c. door het bevoegd gezag aangewezen activiteiten in een inrichting anders dan festiviteiten als bedoeld in onderdeel b, waarbij het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen gebaseerd op dit artikel tezamen niet meer bedraagt dan twaalf dagen per kalenderjaar.

2.2. Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur de volgende maatwerkvoorschriften gesteld:
3.1.1. De maximale verticale lichtsterkte van 10 Lux op de van een lichtdoorlatende opening voorziene gevel van woningen van derden en de lichtsterkte van 10.000 Candela per armatuur mogen niet worden overschreden.
3.1.2. Toetsing van lichthinder moet plaatsvinden overeenkomstig bijlage 3 van de "algemene richtlijn betreffende lichthinder, deel 1: algemeen en grenswaarden voor sportverlichting, en de aanvullingen op deel 1 zoals deze zijn opgenomen in de delen 2, 3 en 4" van de NSSV; een meetinstrument moet voldoen aan de eisen van bijlage 4 van de richtlijn; de meethoogte bedraagt 1 meter 80 voor een vensteropening van een woning.

2.3. [appellanten] stellen dat in het maatwerkvoorschrift onvoldoende rekening wordt gehouden met lichtoverlast die door de omwonenden wordt ervaren en met de zorgplicht van de tennisvereniging om lichthinder te voorkomen of, als dit niet mogelijk is, deze zoveel mogelijk te beperken. Ze stellen in dat kader dat de door het college gehanteerde richtlijn van de NSSV niet van toepassing is op een situatie als de onderhavige, waarin de afstand van de lichtbron tot de bebouwing 5 tot 13 meter is. Volgens [appellanten] mag de verlichting alleen gericht zijn op het tennispark en niet direct op de groenstrook en hun tuin. Verder stellen ze dat het gewenst is dat er een aanvullend onderzoek plaatsvindt naar de schadelijkheid van de lichtbelasting voor de omwonenden en dat als er geen aanvullend onderzoek wordt ingesteld, de Hazerwoudse Tennis Club een maximale inspanning levert om de overlast tot een minimum te beperken, bijvoorbeeld door het plaatsen van een groene haag rondom het tennisveld van minimaal 2 meter. Tot slot betogen [appellanten] dat de nachtelijke norm moet worden toegepast en dat de norm niet moet worden verruimd naar 12 dagen vrijstelling.

2.3.1. Het dagelijks bestuur stelt dat het de maatwerkvoorschriften heeft gebaseerd op de "Algemene richtlijn betreffende lichthinder, deel 1, Algemeen en Grenswaarden voor sportverlichting (1999)" van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (hierna: de richtlijn). Volgens het dagelijks bestuur kan via de ontwikkelde grenswaarden op geobjectiveerde wijze worden bepaald of al dan niet sprake is van lichthinder. Als de lichtmasten voldoen aan de gestelde lichtnorm is er voor het dagelijks bestuur geen aanleiding aanvullende voorzieningen te eisen. De omgeving van de tennisbaan, die als stedelijk gebied wordt aangemerkt, is volgens het dagelijks bestuur niet bij verordening, bestemmingsplan of beleidsregel aangewezen als een tegen lichthinder te beschermen landschap. Het dagelijks bestuur betoogt dat voor de nachtperiode geen lichtnorm gesteld hoeft te worden, omdat in die periode ingevolge artikel 4.113 van het Activiteitenbesluit de verlichting niet ingeschakeld mag zijn, tenzij sprake is van een van de in dat artikel genoemde uitzonderingen.

2.3.2. Het dagelijks bestuur heeft bij het beoordelen van de lichthinder de richtlijn als toetsingskader gehanteerd. In de richtlijn is niet vermeld dat deze niet van toepassing is als de afstand tussen de lichtbron en het punt waarop moet worden gemeten kleiner is dan een bepaalde afstand. In zoverre is er dus geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de richtlijn in dit geval niet als uitgangspunt voor de beoordeling van lichthinder heeft mogen hanteren.

2.3.3. In de richtlijn worden grenswaarden aanbevolen voor lichtemissie van een verlichtingsinstallatie voor sportaccommodaties ter voorkoming van lichthinder voor omwonenden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een dag- en avondperiode, een nachtperiode en in vier soorten omgevingzones, te weten "E1 natuurgebied", "E2 landelijk gebied", "E3 stedelijk gebied" en "E4 stadscentrum/industriegebied". Uit bijlage 3 van de richtlijn blijkt dat deze grenswaarden niet gelden op ieder punt buiten de inrichting maar enkel ter plaatse van gevels.

2.3.4. Het dagelijks bestuur heeft het gebied rondom de tennisbaan aangemerkt als stedelijk gebied, ofwel zone E3, als bedoeld in de richtlijn. De Afdeling ziet, mede gelet op het deskundigenbericht, geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet juist is. Nu de grenswaarden in maatwerkvoorschrift 3.1.1 overeenkomen met de in de richtlijn aanbevolen grenswaarden voor een stedelijk gebied in de dag- en avondperiode, heeft het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het maatwerkvoorschrift een toereikend beschermingsniveau biedt wat lichthinder aangaat. Voor zover het beroep van [appellanten] inhoudt dat de maatwerkvoorschriften een hoger niveau van bescherming zouden moeten bieden, faalt dit dan ook.

2.3.5. Ten aanzien van de nachtperiode overweegt de Afdeling dat de buitenverlichting ingevolge artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit in die periode moet zijn uitgeschakeld. Het tweede lid van dit artikel maakt daarop enkele uitzonderingen mogelijk, onder meer voor door het bevoegd gezag aangewezen activiteiten in de inrichting, waarbij het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen gebaseerd op dit artikel tezamen niet meer bedraagt dan twaalf dagen per kalenderjaar. Gelet op het deskundigenbericht acht de Afdeling het aannemelijk dat met name door de geringe afstand van de lichtmasten tot woningen van derden het moeten voldoen aan een grenswaarde van 2 lux met zich zal brengen dat van de tennisbanen geen gebruik kan worden gemaakt in de nachtperiode. Het opleggen van een dergelijke grenswaarde voor de nachtperiode, zoals door [appellanten] gewenst, zal er dan ook op neer komen dat van de in artikel 4.113, tweede lid, van het Activiteitenbesluit gecreëerde mogelijkheid om incidenteel ook in de nachtperiode activiteiten in de inrichting toe te staan, geen gebruik kan worden gemaakt. Het dagelijks bestuur heeft zich gezien het vorenstaande niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat moet worden afgezien van het stellen van een grenswaarde van 2 lux voor de nachtperiode. Het beroep faalt ook in zoverre.

2.3.6. Het beroep is ongegrond.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten